Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [15]Hui, hui, [16]vliedt toch [17]uit het Noorderland, spreekt de HEERE; [18]want Ik heb ulieden uitgebreid [19]naar de vier winden des hemels, spreekt de HEERE. 15. Of, hei, hei, of, ho, ho, of, o, o. Alzo ook vs.7. 16. Eene aanspraak aan de Joden, die nog in Babylonie bleven. De zin is: Verlaat haastelijk het tegenwoordige gevaar, en hetgeen den Babyloniers over het hoofd is hangende, en vervoegt u bij Gods gemeente. Zie Jes.48:20. 17. Dat is, uit Babylonie, hetwelk aan het land van Juda tegen het noorden lagf. Zie Jer.6:22, en Jer.16:15. 18. Of, dewijl Ik ulieden [die als een vogeltje in een kooi zijt besloten geweest] nu uit die Babylonische gevangenschap heb verlost, alzo dat gij in het vrije veld moogt reizen en trekken waarheen het u belieft. Of, gelijk Ik ulieden voordezen in vier winden of gewesten der wereld verstrooid heb, alzo zal Ik u ook weder verzamelen en bij elkander brengen. 19. Dat is, zo wijd als de vier winden strekken. Anders: als de vier winden des hemels of in de vier winden. Verg. Ezech.17:21.